De holle retoriek van ‘links’: stopwoordjes als teken van onmacht

In het politieke debat worden termen als “extreemrechts,” “radicaalrechts,” “domrechts,” “wappie” en “islamofoob” te pas en te onpas gebruikt door linkse politici, activisten en mediafiguren. Wat ooit bedoeld was om een concrete politieke positie of houding aan te duiden, is uitgegroeid tot een verzameling stopwoordjes die vooral dienen om tegenstanders te diskwalificeren zonder inhoudelijk debat aan te gaan. Deze retoriek verraadt niet alleen een gebrek aan argumenten, maar ook een diepgeworteld gevoel van onmacht en paniek over het politieke en maatschappelijke klimaat.
Wat deze termen gemeen hebben, is dat ze geen concrete definitie meer hebben. Het zijn vage scheldwoorden geworden die meer over de gebruiker zeggen dan over degene die wordt aangeduid. Door iemand als “extreemrechts” of “domrechts” te bestempelen, hoeft men niet meer inhoudelijk in te gaan op de argumenten van de ander. De term “wappie” heeft een vergelijkbare functie gekregen in het coronadebat: elke kritische vraag over beleid of wetenschappelijke onderbouwing werd afgedaan als het gebazel van complotdenkers.
Deze retorische strategie is geen teken van kracht, maar juist van zwakte. Het laat zien dat men niet meer in staat is om met feiten en logica te overtuigen, en daarom grijpt naar het wapen van morele veroordeling. Het gebruik van deze stopwoordjes heeft echter grote gevolgen voor het publieke debat. Het versmalt de ruimte voor politieke discussie en versterkt de maatschappelijke polarisatie. Dit artikel onderzoekt hoe deze termen worden ingezet, wat hun effect is op het politieke klimaat en welke strategie erachter schuilt
De inflatie van het begrip “extreemrechts”
Van concrete betekenis naar containerbegrip
De term “extreemrechts” werd oorspronkelijk gebruikt om radicale, autoritaire en vaak antidemocratische bewegingen aan te duiden, zoals neofascisten en gewelddadige nationalistische groeperingen. De NSDAP in Duitsland en de Italiaanse fascisten onder Mussolini zijn historische voorbeelden van bewegingen die als extreemrechts worden omschreven (Fascism: A Warning, Madeleine Albright). Deze bewegingen pleitten voor de afschaffing van democratische instellingen, het gebruik van geweld tegen politieke tegenstanders en het onderdrukken van minderheden.
Vandaag de dag wordt de term echter te pas en te onpas toegepast op alles wat niet binnen het linkse wereldbeeld past (The Demonization of Dissent, Frank Furedi). Conservatieve standpunten over migratie, kritiek op klimaatagenda’s of het verdedigen van nationale soevereiniteit worden al snel als “extreemrechts” gelabeld, ongeacht de inhoud of toon van het debat. De term is verworden tot een containerbegrip waarin alles past wat afwijkt van de progressieve consensus.
⸻
Strategisch gebruik om debat te smoren
Door politieke tegenstanders als “extreemrechts” te bestempelen, wordt het politieke debat effectief afgesloten (Why Liberalism Failed, Patrick J. Deneen). Wie als extremist wordt weggezet, wordt impliciet buiten het redelijke en democratische spectrum geplaatst. Dit maakt een inhoudelijke discussie over politieke standpunten vrijwel onmogelijk en leidt tot een morele superioriteitspositie voor de gebruiker van het label.
Voorbeeld: In Nederland werden tegenstanders van het coronabeleid en critici van het stikstofbeleid door politici als Mark Rutte en Sigrid Kaag regelmatig als “radicaalrechts” of “extreemrechts” omschreven, waardoor hun kritiek werd afgedaan als gevaarlijk of irrationeel (De dictatuur van de angst, Thierry Baudet). Hierdoor werden niet alleen hun argumenten genegeerd, maar werd ook de maatschappelijke discussie hierover effectief gesmoord.
⸻
De nieuwe retoriek: “domrechts,” “radicaalrechts” en “wappie”
Een poging tot verbreding van het vijandbeeld
Naarmate het label “extreemrechts” zijn schokeffect begon te verliezen door overmatig gebruik, ontstonden er nieuwe termen zoals “domrechts” en “radicaalrechts.” Deze termen suggereren dat iedereen die afwijkt van het dominante linkse discours in meer of mindere mate extreem of radicaal is (The Coddling of the American Mind, Greg Lukianoff en Jonathan Haidt). Zo werd het politieke speelveld kunstmatig vernauwd tot een midden dat volledig binnen het linkse kader valt.
⸻
De term “domrechts” als intellectueel wapen
De term “domrechts” is hier vooral effectief omdat het een extra laag van morele en intellectuele minachting toevoegt (The Rise of Victimhood Culture, Bradley Campbell en Jason Manning). Wie als “domrechts” wordt weggezet, wordt niet alleen politiek maar ook persoonlijk als minderwaardig beschouwd. Het is een retorisch wapen dat bedoeld is om het zelfvertrouwen en de geloofwaardigheid van de tegenstander te ondermijnen.
⸻
De opkomst van het label “wappie”
Het woord “wappie” ontstond tijdens de coronacrisis en werd aanvankelijk gebruikt voor complotdenkers die geloofden in obscure theorieën over het virus en vaccinaties. Al snel werd de term echter breder ingezet om alle kritiek op het coronabeleid te ridiculiseren (Covid-19: The Great Reset, Klaus Schwab). Wie vragen stelde over de effectiviteit van lockdowns, de betrouwbaarheid van vaccins of het effect van overheidsmaatregelen, werd automatisch in de hoek van de “wappies” geplaatst.
Demonstraties tegen het coronabeleid werden door media en politici vaak weggezet als bijeenkomsten van “wappies,” ongeacht de diversiteit van de deelnemers en de aard van hun kritiek (De Coronafiles, Maurice de Hond). Hierdoor werd een brede maatschappelijke beweging gereduceerd tot een karikatuur.
Het gebruik van “wappie” was bijzonder effectief omdat het de discussie psychologisch verplaatste van de inhoud naar het persoonlijke niveau (The Psychology of Political Correctness, Geoffrey Hughes). Wie als wappie wordt bestempeld, wordt namelijk niet serieus genomen. Dit mechanisme zorgde ervoor dat zelfs onderbouwde kritiek op het coronabeleid werd genegeerd.
⸻
De morele paniek achter het label “islamofoob”
Kritiek op islam als taboe
Een ander veelgebruikt stopwoord is “islamofoob.” Elke vorm van kritiek op aspecten van de islam, zoals de positie van vrouwen, vrijheid van meningsuiting of de scheiding tussen kerk en staat, wordt al snel als islamofobie weggezet (Islamophobia and the Politics of Empire, Deepa Kumar). Dit is een effectieve manier om kritiek te delegitimeren en de kritiekgever in de hoek van racisme en xenofobie te plaatsen.
In veel West-Europese landen, waaronder Nederland, heeft dit geleid tot een taboe op het bespreken van problemen binnen de islamitische gemeenschap. Kritische geluiden over vrouwenrechten of de rol van islamitische scholen worden daardoor snel afgedaan als “islamofobie” (Submission, Ayaan Hirsi Ali).
⸻
De politieke strategie achter het gebruik van stopwoordjes
Het manipuleren van het politieke speelveld
Het gebruik van termen als “extreemrechts,” “domrechts,” “wappie” en “islamofoob” is geen toevalligheid. Het is een strategisch middel om het politieke speelveld te manipuleren, het debat te controleren en tegenstanders moreel te diskwalificeren (The Righteous Mind, Jonathan Haidt).
Door kritische stemmen buiten het redelijke spectrum te plaatsen, hoeven linkse politici en media zich niet meer inhoudelijk te verantwoorden. Het politieke discours wordt zo effectief vernauwd tot een geprefabriceerde consensus waarin afwijkende standpunten geen plaats meer hebben (Propaganda, Edward Bernays).
⸻
Conclusie: het failliet van de linkse retoriek
Het overmatig gebruik van termen als “extreemrechts,” “domrechts,” “wappie” en “islamofoob” weerspiegelt een structureel gebrek aan inhoudelijke argumenten (The Closing of the American Mind, Allan Bloom). De vraag is of links erin zal slagen het politieke discours terug te brengen naar inhoud en argumenten, of dat de vlucht in simplistische labels het debat definitief zal verstikken.